Onze voetstappen klinken gedempt op het grauwe tapijt. Hoeveel ouders zouden ons al zijn voorgegaan? We lopen door klapdeuren, gaan links, rechts, een hoekje om. Tot we aankomen bij een klein kantoortje aan het einde van de gang. De Intern Begeleider, ofwel IB-er, heet ons welkom en we schuiven aan. De juf zit er al. We zijn op de school van Christian, om te praten, want het gaat al langere tijd niet goed met hem.
Noem me naïef, maar het valt me tegen. Ik weet niet waarom, maar ooit dacht ik dat alles ‘in orde’ zou komen als hij maar het juiste labeltje en de juiste plek (speciaal onderwijs in dit geval) gevonden zou hebben. En dat leek de afgelopen twee jaar ook het geval. Christian gaat met veel plezier naar school en in het begin ging het prima, hij boekte voldoende vooruitgang, was een prettige leerling om in de klas te hebben. Maar, zo blijkt, de zorgen gaan nooit over en in het verleden behaalde resultaten geven geen garantie voor de toekomst.
Christian is nu ruim 7 jaar en zou eigenlijk in groep 3 moeten zitten, maar heeft door zijn autisme en zijn lichte verstandelijke beperking een achterstand opgelopen die hij niet meer gaat inhalen. Gelukkig voor hem hanteren ze op het speciaal onderwijs geen groepen maar ‘units’ (8 jaar basisschool is verdeeld in 4 units) en kan het onderwijsaanbod meer passend gemaakt worden. Christian zit nu voor het 2e jaar in unit 1 (de ‘kleuterklas’) en ergens rond december zijn hij en de meeste klasgenootjes (die allemaal ongeveer dezelfde leeftijd hebben) gestart met groep 3 leerstof (leren lezen, schrijven, rekenen) omdat ze daar ‘didactisch’ aan toe waren. En sindsdien gaat het gestaag bergafwaarts.
Het lezen vindt Christian helemaal geweldig en hij is veel bezig met letters en nieuwe woordjes (soms op het obsessieve af, maar ja, wat doe ik daar aan?). Het leren schrijven is moeilijk omdat hij een flinke achterstand heeft in fijne motoriek (die momenteel vergelijkbaar is met een 3-4 jarige heb ik begrepen van de fysiotherapeut) en veel moeite heeft om nieuwe (motorisch) vaardigheden aan te leren. Begrijpelijk ook dat hij het daarom ook niet zo leuk vindt en erg vermoeiend. Het rekenen schijnt nog erger te zijn. Toen hij op kleuterniveau appels kon tellen ging het wel, maar nu hij sommen op een vel papier moet oplossen loopt het spaak. Het is te abstract, te weinig (letterlijk) tastbaar en/of visueel en hij ploetert. Temeer omdat hij dan ook nog eens de antwoorden moet schrijven!
De juffen waren niet blind voor zijn geploeter en samen met een tegenvallende cito-uitslag, was dit één van de redenen om een nieuwe IQ test te doen. Die loog er niet om: 68. Het tempo moest omlaag en het moest makkelijker worden voor hem. Er zijn cijferstempels aangeschaft, zodat hij antwoorden kan stempelen in plaats van schrijven, tijdens schrijflessen hoeft hij minder regels te doen, we zouden uitgebreid in schriftje communiceren en zo zijn er nog wat dingen die aangepast zijn. Ik geloof meteen dat zijn juffen, die betrokken en meedenkend zijn, aan de slag zijn gegaan, alleen… thuis merken wij er geen sikkepit van.
Hij is thuis moeilijk bereikbaar, zit in zijn eigen bubbel en ‘ziet’ en ‘hoort’ zijn omgeving slecht. Niets mis met zijn oren of ogen natuurlijk, maar hij doet zijn eigen ding zonder aandacht te schenken aan wat er om hem heen gebeurd. Hij is motorisch heel onrustig, is continue in beweging (fladderen, springen, handen bijten etc.) en verbaal erg aanwezig. Op luide toon worden filmpjes van televisie woord voor woord (inclusief intonatie) opgedreund, terwijl hij ijsbeert door de kamer met nietsziende blik in zijn ogen. Spelen betekent dingen op een rij zetten, botsen of gooien. Om het minste of geringste gaat hij huilen, schreeuwen, slaan en zijn lontje is zo kort, bijna niet met het menselijk oog waarneembaar. Onze PGB-er zei het heel treffend: “Het is net alsof we 2 jaar teruggegaan zijn in de tijd, dit gedrag had hij ook toen ik hier pas kwam werken.”
“Zo, jullie hebben aangegeven dat het thuis niet goed gaat met Christian. Kunnen jullie iets meer over vertellen?” opent de IB-er het gesprek. Mijn man en ik vechten bijna om de kans om uitvoerig uit te leggen hoe moeizaam dingen gaan en hoe we vinden dat er minder van hem gevraagd moet worden. Gelukkig voelen ze met ons mee, herkent de juf sommige dingen ook duidelijk en kunnen we een plan maken. Minder prikkels is daarin de rode draad. Vaker apart zitten (zodat kinderen hem niet afleiden), fotokopieën van werkboek (zodat kleurige tekeningen hem niet afleiden), meer ontspannende momenten tussen de lessen in (even ‘afreageren’ na iedere les zodat het minder opbouwt), minder schrijf- en rekenwerk en de sensorische integratietherapeut komt een keer kijken in de klas hoe er wellicht meer rekening gehouden kan worden met zijn zintuiglijke over- en ondergevoeligheden. Ik ben tevreden met hoe ze het oppakken en benieuwd welke effecten het gaat hebben. Na bijna 1,5 uur praten nemen we weer afscheid van de juf en de IB-er.
Ik kijk weer naar het tapijt als we door de gangen teruglopen naar de auto. Christian heeft zich inmiddels bij ons gevoegd. Het was een goed gesprek, maar ik blijf in gedachten verzonken. Gaat het genoeg zijn? De pessimist in mij twijfelt. “Mama, ik heb een nieuw woordje geleerd! Weet jij welke?” zegt Christian dan enthousiast als ik zijn gordel vastmaak en onderbreekt mijn overpeinzingen. Hij kijkt verwachtingsvol naar me en ik speel mijn rol in deze vaste routine. “Nee, welke dan?” Christian glundert en stuitert op zijn stoelverhoger: “Weg! Het woordje weg!” Ik glimlach naar hem en besluit de pessimist te negeren. Positief denken, dat is het minste dat ik voor hem kan doen!